Er is op dit moment veel aandacht voor biosimilars van insuline. Een belangrijke reden is dat dit jaar de eerste biosimilar van insuline op de Nederlandse markt kwam. Doordat ook de patenten van andere insulines gaan verlopen, volgen er wellicht binnenkort meer.

Vanuit verschillende richtingen is aan de NDF, als koepel van het veld, gevraagd een standpunt te formuleren over de vraag onder welke voorwaarden biosimilars van insuline kunnen worden ingezet. Dat standpunt is er nu. Het is tot stand gekomen op basis van uitgebreide consultatie van de leden van de NDF, experts en eerder door CBG en FMS geformuleerde standpunten.

Het standpunt geeft expliciet aandacht aan effectiviteit, veiligheid en ‘uitwisselbaarheid’ van biologische referentiegeneesmiddelen en hun biosimilars. Vertrekpunt is de constatering dat er op dit moment geen overtuigende wetenschappelijke argumenten zijn ten voor- of nadele van het gebruik van originele, biologisch bereide insulines of biosimilars. Die constatering biedt ruimte om beide soorten middelen mede te beoordelen op doelmatigheid.

Echter, het feit dat een biosimilar niet identiek is aan het originele middel, dwingt tot zorgvuldige inzet, met name bij de overgang van het originele biologische middel naar biosimilar en met name richting bepaalde kwetsbare doelgroepen. Het NDF standpunt stelt dat die zorgvuldigheid alleen gerealiseerd kan worden binnen de relatie van patiënt en voorschrijfbevoegde zorgverlener.

Naar NDF standpunt Biosimilar insulines